De schilderijen
Gerard moest schilderen, moest creëren. Het was een drang van binnenuit. ‘Mijn leven is mijn werk is mijn schilderij’, zo verwoordde hij dit zelf. Toen hij in De Weere begon met schilderen, maakte hij zijn eigen olieverf met pigmenten. Dat procedé haalde hij uit boeken. Het stonk enorm. Hij kon daar helemaal niet tegen en van de dampen viel hij bijkans flauw. Maar door zelf kleuren te maken, heeft hij ze heel goed leren kennen.
Het ging hem in zijn schilderijen ook veel meer om de kleur dan om de vorm. Hij hield van Van Itten en zijn kleurentheorie en wist exact hoe hij kleuren moest mengen. Hij was gefascineerd door hoe een verandering in de ene kleur effect kon hebben op andere. Daar experimenteerde hij mee. Daarom lijken sommige schilderijen op elkaar: dan probeerde hij de invloed uit van een kleine verandering in kleur.
In zijn begintijd was Cobra erg in. Kinderen ‘nadoen’ dat vond hij wel een goed idee. Picasso vond hij prachtig. En het werk van Rothko. Ook hield hij van Van Gogh.
Toen de acrylverf op de markt kwam, spaarde onze moeder Bets geld en zijn ze met een volle portemonnee naar een verfhandel in Haarlem gegaan om met vele potten en tubes verf weer huiswaarts te keren. ‘Bets heeft mij in de verf gezet’, verklaarde Gerard. Hij kreeg hernieuwde inspiratie en begon meer schilderen in de stijl van Hans Hofmann.
Hij wist van tevoren nooit wat hij zou schilderen, maakte niet eerst een schets of zo. Hij begon met een kleur, mengde andere kleuren en ging zo steeds verder. Dat was een heel intensief proces; hij schilderde heel nauwgezet.
Tussen 1970 en 1980 heeft hij veel geschilderd. Je ziet in zijn werk dat hij steeds strakker is gaan schilderen, waarbij hij schilderstape is gaan gebruiken. Hij keek voor zijn eigen werk steeds minder naar andere schilders en ging vooral zijn eigen gang.
In zijn laatste periode werkte hij met de vorm van de tangram. Door deze Chinese puzzel als uitgangspunt te nemen, kon Gerard zich puur met kleur bezig houden. De vorm stond immers vast. De tangrams werden zijn laatste schilderijen. Hij was toen al ziek en kon op een gegeven moment alleen nog maar tekeningen maken; schilderen was te zwaar.
De tekeningen van Gerard zijn heel anders dan zijn schilderijen. Veel organischer. Gerard had het altijd over de psyche van de lijn (in verband et zijn tekeningen). Al die krullen en lijnen, misschien wilde hij zijn psyche ermee uitdrukken.
Hij deed uit principe zijn naam vaak niet op een schilderij. Alleen op de achterkant. Want hij zei: dan kijken mensen naar de naam en dan vinden ze het schilderij meteen wel of niet goed. Je moet een schilderij beoordelen op wat je ziet en niet kijken naar de schilder. Ook zette hij er vaak geen datum op.