Er is iets in mij wat kunst verwerpt: kunst is provocatie en ik streef stilte na.

Levenshouding

Denken wij aan onze vader, dan herinneren we ons een eigenzinnige man, met zwarte sluike haren, vrij strakke wenkbrauwen en een nonchalante snor en baard. We zien de verrassend blauwe ogen en horen zijn bulderende lach. Ook stellen we ons weer voor hoe hij uren achtereen in zijn atelier, zijn domein, aan het schilderen was. Hij wilde er liggen toen hij doodziek was. Uiteindelijk is hij er ook overleden.

Hij was filosofisch, beschouwend en meditatief. Hij liet het leven binnenkomen en voelde zich verbonden met alles om zich heen. Daarom spraken de boeken van Carlos Castaneda hem waarschijnlijk ook zo aan, waarin waarneming een van de belangrijkste thema’s was.

Er werden ook veel kranten gelezen: Bets en hij hadden drie krantenabbonnementen. Verder bezochten zij vaak musea door het hele land. Een andere liefhebberij van ze was om langspeelplaten te kopen, zonder ze eerst te beluisteren. Dat vonden ze spannend, vooral omdat ze zo weinig geld te besteden hadden.

Gerard wilde leven zonder drukkende regels en dacht bij alles: het kan ook anders. Dat maakte hem enigszins anarchistisch. Zo weigerde hij soms voor rood licht te stoppen. Een hond stopt nog niet eens voor rood, vond hij.

Het ging hem om vrijheid, om te kunnen doen en laten wat hij wilde. Dat deed hij ook door op zondag muziek op te zetten met de ramen open, niet echt gangbaar in het dorp waar  iedereen naar de kerk ging in zijn zondagse pak. Hij trok zich weinig aan van conventies:  ‘Opzitten’ voor verjaardagen in nette kleding, daar deed hij evenmin aan. Hij liet zich niet in het gangbare keurslijf persen. Hij provoceerde daarmee zijn omgeving. Dat paste in de tijd van de notenkrakeractie en de bezetting van De Nachtwachtzaal in het Rijksmuseum in 1969. Hij voelde zich verwant met deze acties tegen de autoriteiten.

Tegelijkertijd wilde hij met rust gelaten worden. Hij was introvert, liet zichzelf nooit helemaal zien en zei nooit echt wat er in hem om ging.  Dat ambigue kwam ook terug in hoe hij kunst beleefde. Typerend was zijn uitspraak: ‘Er is iets in mij wat kunst verwerpt: kunst is provocatie en ik streef stilte na.’

Gerard raakte geïnteresseerd in macrobiotische voeding. Hij vond het belangrijk dat zijn eten vrij van bestrijdingsmiddelen was en hoorde daarmee tot de pioniers in de jaren zeventig. Hij verdiepte zich in yin en yang en las steeds meer over alternatieve gezondheidswijzen, zoals homeopathie en iriscopie. Dat was in de jaren zeventig, gangbaar in de alternatieve kringen. Dat Gerard zelf steeds meer te maken met gezondheidsproblemen kreeg, versterkte zijn belangstelling waarschijnlijk.